Twintig jaar had Salomo besteed aan deze twee bouwwerken, de tempel voor de HEER en het koninklijk paleis. Koning Chiram van Tyrus had hem daarvoor ceders, cipressen en goud geleverd zoveel hij maar wilde. Na afloop van die twintig jaar schonk koning Salomo Chiram twintig steden in Galilea. Maar toen Chiram uit Tyrus kwam om de steden die Salomo hem gegeven had te bekijken, was hij niet tevreden en hij beklaagde zich:
‘Wat zijn dat voor steden die u me gegeven hebt, waarde vriend?’ Hij noemde die streek Eres-Kabul, en zo heet het daar tot op de dag van vandaag. In totaal had Chiram honderdtwintig talent goud aan koning Salomo geleverd.
Salomo liet de bouw van de tempel, het paleis, het Millobolwerk en de stadsmuur van Jeruzalem uitvoeren als herendienst, evenals de bouwwerkzaamheden in Hasor, Megiddo en Gezer. De farao, de koning van Egypte, was indertijd tegen Gezer opgetrokken, had de stad ingenomen en in de as gelegd en alle Kanaänieten die er woonden gedood, en toen zijn dochter met Salomo trouwde, had hij haar deze stad als bruidsschat meegegeven. Salomo had Gezer weer opgebouwd. Ook versterkte hij Laag-Bet-Choron, Baälat, Tamar in de woestijn van Juda en alle steden waar hij zijn voorraden opsloeg en zijn wagens en paarden stalde. Hij bouwde wat hij maar wilde, in Jeruzalem, in de Libanon of waar ook in zijn rijk. Salomo legde aan alle bevolkingsgroepen die niet tot het volk van Israël behoorden herendienst op, dat wil zeggen aan de Amorieten, Hethieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten die nog in het land woonden omdat de Israëlieten er niet in waren geslaagd ze te vernietigen. Deze maatregel geldt tot op de dag van vandaag. De Israëlieten zelf werden door Salomo niet verplicht tot herendienst; zij deden dienst als soldaten, hofdienaars, aanvoerders, adjudanten en bevelhebbers van de wagenmenners en de ruiterij. Vijfhonderdvijftig opzichters hielden voor Salomo toezicht op het werk en hadden de leiding over het werkvolk.